Célestin Freinet (1896 - 1966)

 

Freinet wordt in 1896 geboren in het boerendorpje Gars, dat geïsoleerd ligt tussen hellingen van de Zuid-Franse Alpes-Maritimes, aan het riviertje de Esteron. Zijn kinderjaren in de ruige natuur, laten een onuitwisbare indruk op hem achter. Het dorpsleven met dieren en planten, hutten bouwen, in de rivier spelen, vuurtje stoken, de nacht doorbrengen onder de blote hemel, in de seizoenen meehelpen bij het werk op de velden, de dagelijkse omgang met boeren, herders en een enkele handwerksman, deelt hij geregeld met leerlingen en collega’s.

‘Ik ben tot mijn dertiende grootgebracht in een dorpje, waar mijn kinderleven zich heeft ontplooid met een rijkdom en vrijheid die steeds de meest geweldige bedenksels van pedagogen te boven gaan. Het zindert nog in mij, vers en kleurrijk.’

 

Het eerste kinderboekje dat Freinet schrijft -Tony de wees - vertelt over een weeskind, dat voor een tijdje wordt ondergebracht in een afgelegen dorpje dat heel sterk op Gars lijkt. Wanneer je weet dat zijn ouders ook twee weeskinderen in huis namen, wordt duidelijk dat dit verhaal een bekende werkelijkheid uitdrukt.

 

Zijn eigen schooltijd is met één woord samen te vatten: verveling.

Ook zijn militaire dienst in de eerste wereldoorlog, waar hij bijna uitsluitend ‘de kleine man’ tegenkomt, maakt diepe indruk op hem. Vaandrig Freinet raakt zwaar gewond en heeft enkele jaren nodig om te her- stellen. Over zijn oorlogservaringen schrijft hij de boekjes Geraakt en Frontsoldaat in de Eerste Wereldoorlog.

Zijn jeugdervaringen zijn voedingsbodem voor Freinet’s strijdbaarheid en pedagogische denken.

 

In 1920 krijgt hij een aanstelling als onderwijzer in Bar-sur-Loup. Hij wordt er geconfronteerd met een enorm gebrek aan leermiddelen en leerlingen die voor het ‘schoolse’ leerwerk nauwelijks gemotiveerd zijn. Steeds vaker gaat hij met zijn groep de natuur in en op bezoek bij de werkplaatsjes in en rond het dorp. Zijn leerlingen vragen van alles over wat ze om zich heen zien en nemen veel materiaal mee terug naar school. De ouders zijn aanvankelijk verbaasd en ongerust, omdat ze denken dat de leraar alleen maar wat rondwandelt met hun kinderen. De leerlingen praten met elkaar over hun ervaringen, doen onderzoek, maken albums met verslagen en tekeningen. Die laten ze elkaar lezen, ze lezen ze voor en praten er weer met elkaar over, waarbij maître Freinet vragen stelt, uitlegt en extra informatie geeft. Hij vat ook samen en schrijft dat op het bord. Die zinnen en woorden worden gelezen en besproken. Het is voor leerlingen doorleefde kennis.

 

Als dorpsonderwijzer helpt hij ook met het invullen van moeilijke formulieren. Hij praat met arbeiders over de prijzen van allerlei producten en de manier waarop je het goedkoopst kan inkopen. ’s Avonds helpt hij geregeld achter de toonbank van de coöperatieve levensmiddelenzaak. Freinet hoopt hen minder afhankelijk te maken van landeigenaren. Voor hem is het steeds duidelijker dat de school geen geïsoleerd eilandje kan zijn, maar leerlingen bewust moet maken van hun (toekomstige) plaats in de maatschappij.

 

Naast zijn werk studeert hij Frans. In oktober 1923 slaagt hij voor het examen en wordt direct gevraagd als leraar aan een middelbare school. Dit aanbod slaat hij af; de sfeer op zijn schooltje spreekt hem meer aan dan de formelere sfeer in het voortgezet onderwijs.

Op zijn zoektocht naar verbeteringen herontdekt hij klassiekers van onder meer Rabelais, Montaigne, Rousseau en Pestalozzi en oriënteert zich op eigentijdse vernieuwingen. Door de Zwitserse socioloog Ferrière maakt hij kennis met tal van experimenten van het nieuwe onderwijs. Hij leest er niet alleen veel over, hij reist door Europa om collega’s te ontmoeten. In Duitsland (wat bepaald niet zo vanzelfsprekend is kort na de wapenstilstand) is hij onder de indruk van de ideeën van Lietz en Reddie en bezoekt de experimentele nieuwe school in Hamburg. In de zomer van 1923 woont hij in Zwitserland voor het eerst een congres bij van ‘The New Education Fellowship’. Daar ontmoet hij vernieuwers, als de Belgische peda- goog Decroly, de Franse inspecteur Cousinet die het groepswerk introduceert, de Geneefse hoogleraar Baudouin, psychoanalyticus Coué en ook professor Cizek uit Wenen, die met dia’s laat zien wat je door vrijheid op kunstgebied met volkskinderen kan bereiken. Op volgende congressen van de N.E.F. ontmoet hij tal van onderwijsvernieuwers waaronder Montessori, Washburn (inspecteur en bedenker van het ‘Winnetkaplan’, waarin kinderen vrij kunnen kiezen uit taken) en Boeke. Freinet geeft in artikelen blijk van werkelijke kennis van vernieuwers als Kerschensteiner, Gauding, Blonsky en Ligthart. Hij correspondeert geregeld met Petersen.

 

Hij haalt uit alles wat hij tegenkomt het goede, voor eigen gebruik. Zo zet Freinet in 1923 een drukpersje in zijn klas. De overvloed aan geschreven ervaringen van de leerlingen kan nu bewaard en verspreid worden. De eigen teksten bieden volop gelegenheid voor lees- en taalonderwijs.
Het werken met de drukpers versterkt zijn idee dat methodes de school uit moeten. De onderwerpen in schoolboekjes lijken niet op wat in zijn dorp aan de orde is. Methodes, geschreven in schooltaal voor de gemiddelde leerling, houden weinig rekening met verschillen tussen leerlingen. De manier waarop de auteurs informatie in technische deelaspecten uiteenrafelen, meestal gericht op invullen en naschrijven, strookt niet met de wijze waarop je in alledaagse situaties kennis verwerft. Als kennis op een eigen manier wordt geordend, raakt dat eigen waarden en normen. Uitgaan van de activiteiten van kinderen, betekent dat de start van het werk minder ligt bij het gezag van de onderwijzer. Het wordt nu verantwoordelijkheid van de leerlingen zelf. De kinderen worden eigenaar van hun leerproces, wat de betrokkenheid vergroot.

Over zijn eerste eenvoudige drukperservaringen schrijft hij artikelen in de vakbladen Clarté en l‘Ecole Emancipée. Hij refereert aan voorbeelden van werken van de drukpers met jongeren op scholen in Duitsland en Rusland. In België publiceert Decroly elke maand Le Courier de l’École. In Frankrijk laat inspecteur Cousinet door een professional zijn tijdschrift met kinderteksten Oiseau bleu drukken.

 

Reacties van collega’s op zijn artikelen vormen het begin van briefwisselingen. Ervaringen uit hun klaspraktijken worden vermenigvuldigd en uitgewisseld. In de dagelijkse praktijk ontwik- kelen ze met elkaar technieken om hun ervaringen richting te geven en te systematiseren. Deze contacten vormen de basis voor de latere Freinetbeweging.

Op uitnodiging van de Russische onderwijsvakbond gaan in 1925 leerkrachten uit Duitsland, Luxemburg, België, Italië en Frankrijk (waaronder Freinet) naar Rusland om overtuigd te worden van de positieve, door de revolutie teweeggebrachte, veranderingen. Ze wonen een mengeling van onderwijspraktijken bij en stellen vast dat de Russen, onder erbarmelijke omstandigheden, westerse experimenten op grote schaal hebben overgenomen. Uit een verslag van Freinet valt af te leiden dat hij zich meer verwant voelt met de hartverwarmende vernieuwingspogingen op eenvoudige en armoedige scholen, dan met de elitescholen van zijn collega-vernieuwers in West-Europa.

 

In 1926 trouwt Freinet met onderwijzeres Elise Lagier-Bruno. Elise maakt grafiek en haar werk is geregeld te zien in brochures en op omslagen van kinderkranten. Ook ontwerpt ze het logo van de freinetpedago- gie. Ze zal zich ontwikkelen tot meer dan alleen levensgezellin. Ze ondersteunt en stimuleert Freinet, vervangt hem bij zijn veelvoudige taken en is een belangrijk klankbord voor hem. Ze corrigeert en kritiseert hem in klare taal waar zij dat nodig vindt.

 

In 1927 schrijft hij De drukpers op school. Freinet maakt circulaires voor collega’s die meer willen weten. Leerlingen uit klassen van gelijkgestemde collega’ s beginnen ook met elkaar te corresponderen. Leer- krachten en kinderen wisselen ervaringen uit en verbreden hun kennis op allerlei gebieden. Op een vakbondscongres in Tours komen 41 corresponderende leerkrachten voor het eerst bij elkaar. Voor onderlinge hulp richten ze de CEL op, een coöperatie die zich vooral bezig houdt met het ontwikkelen en fabriceren van hulpmiddelen, drukmaterialen, werkkaarten en een cinematheek. Wanneer je anders werkt, heb je ook andere hulpmiddelen nodig.

 

Freinet begint het kindertijdschrift La Gerbe, met kinderwerk uit alle corresponderende scholen. Voor uitwisseling van praktijken en informatie over allerlei vernieuwingen geven ze het tijdschrift L’Impremerie l’Ecole uit. Vanaf 1932 heet het blad l’Educateur Proletarien en vandaag de dag heet het Nouvel Educateur. Serieuze aandacht voor het werk van kinderen, aandacht voor uitwisselingen en efficiënte onderlinge hulp en zorg voor passende hulpmiddelen zijn en blijven sterke punten van de freinetpedagogie.

 

In 1928 vragen Freinet en Elise overplaatsing aan naar Saint Paul. Deze plaats is meer gericht op de kust, wat de eigen mobiliteit en het versturen van de vele dagelijkse post makkelijker maakt. Met de ouders gaat Freinet op dezelfde manier om als in Bar-sur-Loup, wat ertoe leidt dat ook deze arbeiders erachter komen dat ze rechten en mogelijkheden hebben. Dit valt niet bij iedereen in goede aarde.

 

In 1932 is in Nice een groot congres van pedagogen met als onderwerp ‘Opvoeding in relatie met sociale ontwikkeling’. Veel deelnemers maken van de gelegenheid gebruik om Freinets school te bezoeken. Het is voor hem een kans om de congresgangers te laten zien, waar nu precies de problemen van een leerkracht op een volksschool zitten. Ze treffen elkaar in de zaal van de plaatselijke herberg. Nieuwsgierige bewoners komen meeluisteren naar de redevoeringen en discussies van de buitenlandse pedagogen. De Rus Roubakin houdt een rede over het schoolsysteem in het Rusland van na de revolutie. Voor de gegoede burgerij wordt dit de stok om mee te slaan: ze verspreiden het gerucht dat Freinet voor de communisten spioneert. Er vormen zich twee partijen in het plaatsje: voor of tegen Freinet. Fel tegenstander van Freinet is de burgemeester, die diverse keren aanmerkingen heeft gekregen van de hoofdinspecteur op de slechte kwaliteit van zijn schoolgebouw. Freinet waagt hij het om van de burgemeester meerdere malen te verlangen dat er wat gedaan wordt aan de slechte staat van de school.

Oude banken (met lekke inktpotten) wiebelen steeds op de vloer, waar gaten in zitten; Borden moeten gezwart, muren gewit; er is geen verlichting en verwarming; de leerlingen halen het voor de hygiëne benodigde water bij de publieke fontein.

Wanneer deze daar niet op reageert, brengt Freinet het onder de aandacht van verschillende autoriteiten. Er ontstaat een ware schoolstrijd, die steeds gewelddadiger wordt. Dit haalt de landelijke pers, er wordt een actiecomité pro Freinet opgericht en vanuit heel Frankrijk ontvangt hij steunbetuigingen.

Ondanks alle steun wordt hij in 1933 op bevel van de perfect overgeplaatst, ‘in het belang van het openbaar onderwijs’. Dat deze zogeheten Saint-Paul-affaire in Frankrijk tot de verbeelding spreekt, blijkt wel uit het feit dat er tot tweemaal toe een speelfilm aan is gewijd. In 1949 het succesvolle De Spijbelschool en in 2007 de TV-film De meester die de kinderen liet dromen.

 

Op landelijk niveau wordt het onderzoek naar de beweging vervolgd en er ontstaan ook rellen rond andere freinetwerkers. De meeste onderwijsinspecteurs oordelen overigens gunstig over het onderwijs dat ze in freinetklassen tegenkomen.

 

In 1934 koopt hij, met steun van zijn schoonfamilie een stuk grond in Pioulier, een buurtschap bij Vence, waarop hij met hulp van kameraden en leden van de beweging eerst het schamele huis bewoonbaar maakt. Aan de andere kant van het pad trekken ze een hoofdgebouw van drie bouwlagen op. Een waterbekken promoveren ze tot zwembad voor de kinderen. Even verderop bouwen ze de school.

 

Onder de eerste leerlingen bevinden zich twee kinderen van uit Duitsland verdreven joodse ouders. Freinet is actief bij de bestrijding van het opkomend fascisme. In 1937 is de schoolkrant les Pioniers tweetalig, omdat vluchtelingen van de Spaans burgeroorlog worden opgevangen.

De school bij Vence wordt een proeftuin voor nieuwe werkwijzen, waar hij iedere vorm van indoctrinatie verwerpt.
‘Het onderwijs in vrijheid vormt mensen, die in staat zijn hun eigen sociale en persoonlijke bestemming te bepalen’.

 

In 1938 verschijnt een brochure van Elise met onderwijskundige en materiaaltechnische aanwijzingen om kinderen te verleiden tot vrije expressie. Onder andere door ze in aanraking te brengen met moderne kunstuitingen, die in de omgeving van Vence heel ruim voor handen zijn.

In 1940 wordt Freinet met vele andere actieve links-socialististen en communisten door aanhangers van het Vichy-regime gearresteerd en in interneringskampen ondergebracht. Ze worden als staatsgevaarlijk beschouwd. De school bij Vence moet op last van de overheid worden gesloten.

 

In 1941 komt hij vrij en neemt de leiding op zich van de plaatselijke verzetsbeweging. Omdat de school gesloten blijft, vindt hij tijd om zijn drie belangrijkste boeken te schrijven, die na de oorlog gepubliceerd zullen worden:

  • -  De moderne Franse school. Een praktisch onderwijskundig  

        handboek;

  • -  De pedagogie van de arbeid. Freinet’s opvoedingsfilosofie;

  • -  Proeve van een praktische psychologie toegepast op de opvoeding.

Direct na de bevrijding is het klimaat voor veranderingen gunstig en groeit het aantal aan- hangers van zijn ideeën sterk. In 1948 richten ze het Institut Coöperatif de l’ École Moderne (ICEM) op. Alle activiteiten voor de verspreiding van hun ideeën worden door deze organisatie gebundeld. Op jaarlijkse congressen worden nationaal en internationaal ervaringen rond freinettechnieken uitgewisseld.

 

Naast het werk voor zijn school, voor de CEL en voor de beweging reist Freinet door heel Frankrijk voor overleg, het ondersteunen van collega’s en het verzorgen van lezingen.

‘Regelmatig vertrekt hij op vrijdagavond om dan zondag terug te keren. Hij reist doorgaans ’s nachts, het hoofd steunend op de schooltas die ‘s morgens als schrijftafel dient voor het maken van aantekeningen.’

Hij blijft over de freinetpedagogie schrijven en publiceren. Daarnaast neemt Freinet voortdurend stelling in actuele politieke en onderwijspolitieke kwesties. De suggesties aan vakbonden en regering bespreekt hij

steeds in het tijdschrift van de beweging Educateur om collega’s van argumenten te voorzien bij hun eigen discussies.

 

Elise blaast het kunstonderwijs nieuw leven in. Ze geeft cursussen aan leden van de beweging, bespreekt met hen hun eigen werk en dat van hun leerlingen en organiseert tentoonstellingen van kinderkunst op de congressen. Ze richt met steun van gerenommeerde kunstenaars het blad Art Enfantin op, dat nog altijd bestaat onder de naam Créations.

Elise is niet de enige van haar familie die banden onderhoudt met de beweging. Haar broer is een tijd administrateur van l’Educateur Prolétarien. Diens vrouw vertaalt voor dat blad Engelstalige onderwijs- artikelen. Haar oudere zus neemt het initiatief tot publicatie van door kinderen geschreven sprookjes, verhalen en gedichten. En haar moeder leidt een aantal jaren het internaat van de school bij Vence.

 

Op het congres in Nantes van 1957 wordt een internationale beweging opgericht onder de naam Féderation International des Mouvements de l’ Ecole Modernem (FIMEM) met Cannes als standplaats. Freinetwerkers spreken met opzet liever over Ecole Moderne dan over Ecole Nouvelle. Een nieuwe school suggereert dat het oude dient te verdwijnen. Modern geeft aan dat het onderwijs voortdurend kritisch bij de tijd moet blijven. Het moet voortdurend in beweging zijn om het onderwijs te verbeteren en nieuwe technische ontwikke- lingen efficiënt in te passen.

 

In 1965 neemt Freinet voor het laatst deel aan een congres van de beweging. Op 8 oktober 1966 overlijdt hij en wordt in zijn geboortedorp Gars begraven. Terug in de natuur...

 

Na zijn dood blijft het ledenaantal van De Freinetbeweging toenemen. Het zoeken naar verbeteringen en nieuwe toepassingen van de opvoedkundige en onderwijskundige technieken gaat onverminderd door, voortbouwend op wat er tot nu toe al bereikt is. Dat veronderstelt inzicht in Freinet’s beweegredenen en een solide kennis van zijn nalatenschap, die in zijn meest tastbare vorm tot uitdrukking komt in de technieken.